[Aangepast] selecteren om te installeren

Dit verklaart de procedure om de poort die moet worden gebruikt voor een netwerkverbinding of lokale verbinding handmatig te specificeren en het stuurprogramma te installeren. Naast bestaande poorten kunt u standaard TCP/IP-poorten of netwerkprinterpoorten toevoegen.

Voorwaarden

Bevestig dat aan volgende voorwaarden wordt voldaan. Voltooi de voorbereidingsbewerkingen.
Systeem- en servicevereisten
Voorbereiding en voorzorgsmaatregelen voor installatie
Bevestig de te specificeren poort
Geef een standaard TCP/IP-poort of netwerkprinterpoort aan. U kunt een al geregistreerde poort specificeren. U kunt een tijdelijke poort selecteren ([LPT1], enz.) en deze instellen nadat de installatie is beëindigd.
Bevestig de naam en het IP-adres van het apparaat (als u een standaard TCP/IP-poort toevoegt).
U moet de apparaatnaam en het IP-adres invoeren bij het toevoegen van een standaard TCP/IP-poort en het installeren. Gebruik voor de apparaatnaam de naam waarmee het apparaat op het netwerk wordt aangeduid. Neem contact op met uw netwerkbeheerder als u de apparaatnaam of het IP-adres niet kent.
Bevestig de wachtrij gespecificeerd voor elke poort (als het doelapparaat wordt weergegeven in het volgende).
Indien een optionele externe printerserver is aangesloten op het doelapparaat, na selectie van de poort, moet u de wachtrij specificeren. Klik op "Details openen" en bevestig de wachtrij die overeenkomt met de geselecteerde poort.
[+][-]
Wanneer u de computer start, moet u zich aanmelden als lid van Administrators.
[Bureaublad]-schermweergave (bij gebruik van Windows 8/8.1/Server 2012/Server 2012 R2)

Procedure

1.
Start het installatieprogramma.
Als u een installatieprogramma hebt gedownload van de website
Dubbelklik op het gedownloade bestand om dit uit te pakken. Als het installatieprogramma niet automatisch start na het uitpakken, dubbelklikt u op [Setup.exe].
Bij gebruik van de bijhorende CD-ROM
(1) Plaats de CD-ROM in de computer → klik [Installatie].
(2) Bevestig het stuurprogramma in het [Installatie] scherm → klik op [Installatie].
Als het CD-ROM menu niet verschijnt, klik op "Details openen".
[+][-]
2.
Lees de licentieovereenkomst → klik op [Ja].
3.
Selecteer [Aangepast] → klik op [Volgende].
4.
Selecteer de vereiste items → klik op [Volgende].
[Verwerken voor het installeren van het printerstuurprogramma]: Selecteer dit indien nodig als er al een stuurprogramma is geïnstalleerd.
[Canon Driver Information Assist Service]: Selecteer dit indien u de functie Apparaatgegevens ophalen wilt gebruiken.
5.
Selecteer het te installeren apparaat uit [Lijst met printers] → klik op [Volgende].
6.
Stel de poort in.
Als u meerdere apparaten selecteert, verschijnt het volgende scherm voor elk apparaat en kunt u verschillende poorten selecteren.
Als u een bestaande poort gebruikt, selecteer de poort uit [Poort] → ga verder naar stap 8. Als u de poort na installatie wilt specificeren, selecteer een tijdelijke poort ([LPT1], enz.) → ga verder naar stap 8.
7.
Klik op [Poort toevoegen] → selecteer het type poort ([Standard TCP/IP Port] of [Netwerk]) uit [Toe te voegen poort] → klik op [OK].
Als u een netwerkprinterpoort toevoegt:
Selecteer de netwerkprinter die u wilt gebruiken → klik op [OK] → ga verder naar stap 8.
Bij het toevoegen van een standaard TCP/IP-poort:
Voer de apparaatnaam of het IP-adres in overeenkomstig de instructies van de wizard.
[Poortnaam] wordt automatisch ingevuld. Wijzig, indien vereist, de poortnaam.
OPMERKING
Voer één van de volgende procedures uit als het [Aanvullende poortinformatie vereist]- of [Extra poortgegevens nodig] scherm verschijnt.
Ga terug naar het vorige scherm in de wizard → voer opnieuw de informatie in [Hostnaam of IP-adres] in → klik op [Volgende].
Selecteer [Standaard] voor [Apparaattype] → selecteer [Canon Network Printing Device with P9100] → klik op [Volgende].
Afhankelijk van het apparaat dat u gebruikt, kan het type apparaat dat u kunt selecteren in het [Aanvullende poortinformatie vereist]- of [Extra poortgegevens nodig]-scherm > [Apparaattype] > [Standaard] verschillen.
8.
Selecteer [Printernaam] indien nodig → klik op [Volgende].
[Als standaard instellen]: Selecteer dit om het apparaat in te stellen als het normaal gebruikte apparaat.
Om de bovenstaande instellingen in te schakelen in Windows 10, controleert u of de volgende instelling is uitgeschakeld in Windows.
[Instellingen] > [Apparaten] > [Printers en scanners] > [Mijn standaardprinter door Windows laten beheren]
[Gebruiken als gedeelde printer]: Selecteer dit als u gedeelde instellingen voor het apparaat wilt configureren.
Als u een netwerkprinterpoort hebt toegevoegd of geselecteerd, kunt u geen [Printernaam] en [Gebruiken als gedeelde printer] instellen.
9.
Controleer [Lijst met printers voor stuurprogramma-installatie] → klik op [Starten].
Ga door met de installatie volgens de instructies op het scherm.
10.
Klik op [Opnieuw opstarten] (of [Afsluiten]).
Het geïnstalleerde apparaat verschijnt in [Apparaten en printers], [Printers en faxen] of [Printere] in Windows Configuratiescherm.
In Windows 10 verschijnt het geïnstalleerde apparaat in [Instellingen] > [Apparaten] > [Printers en scanners] > [Printers].

Verwante onderwerpen